Wat collectioneurs, fashionista’s, kunstliefhebbers, verzamelaars en andere culturele fanatici met elkaar gemeen hebben, is passie. Passie in haar zuiverste vorm. Ze is de motor van toewijding, overstijgt redelijke tijdsbesteding, alsook logica en rendement. Passie kan mensen tot waanzin drijven, maar ook tot grootsheid. Het is een unieke drijfveer, vaak sterker dan winstbejag, verplichting of status. Passie doet mensen de tijd vergeten, grenzen verleggen, zich vastbijten in het ogenschijnlijk nutteloze, tot het plots van onschatbare waarde blijkt.
In die zin is passie wellicht de sleutel tot vooruitgang. Ze vormt de bron van wetenschappelijke doorbraken, technische innovaties en cultureel erfgoed. Zonder passie geen ontdekkingsreizen, geen meesterwerken, geen gekke verzamelingen die uitgroeien tot musea of fondsen.
En toch – of juist daarom – rijst de vraag: wat moet de fiscaliteit met passie aanvangen?
Een vraag die filosofischer klinkt dan ze bedoeld is, maar met verrassend concreet antwoord. Want zodra passie en waardeproductie elkaar kruisen, sluipt de fiscus in het verhaal.
De paradox
Het valt op hoe onwennig onze inkomstenbelasting met passie omgaat. Alsof het systeem niet goed weet in welk vakje ze thuishoort. De logica van het wetboek botst met de grilligheid van bezieling.
Dat leidt tot een paradoxaal fenomeen: passie verandert de aard van de activiteit en zelfs diametraal – en dat is precies waar de fiscale classificatie op hapert.
Wat bedoelen we met dat paradoxale effect? Passie heeft de neiging om persoonlijke hobby’s uit te tillen boven het alledaagse en ze te transformeren tot economische activiteiten. Wat ooit begon als een onschuldige bezigheid op zolder, groeit soms uit tot een commercieel circuit met omzet, netwerken, zelfs personeel.
Omgekeerd gebeurt het ook: een zakelijk opgezette activiteit kan, onder invloed van passie, verschuiven naar het persoonlijke. De ondernemer die zijn werkgebied zodanig begeesterd exploreert, doet dat uiteindelijk op een manier die hem niet meer professioneel maar privé wordt aangerekend.
Laat het ons concreet maken met een herkenbaar voorbeeld: de oldtimerverzamelaar
Stel: een man koopt een oldtimer. Niet omdat het moet, maar omdat hij valt voor het lijnenspel van een Jaguar E-Type. Voor hij het weet heeft hij er drie, dan vijf, en binnen tien jaar staat er een indrukwekkende collectie van enkele tientallen wagens in een loods. Hij verdiept zich, bezoekt veilingen, koopt en verkoopt occasioneel een stuk om zijn verzameling te verbeteren. Wat ooit hobby was, is nu een passie met ritme, structuur en waarde.
En dan komt de fiscus. Die kijkt niet naar passie, maar naar feiten: regelmaat, intentie tot verkoop, meerwaarden. En dus riskeert deze verzamelaar geherkwalificeerd te worden als speculant, of zelfs als iemand die een beroepsactiviteit uitoefent zonder inschrijving in de Kruispuntbank.
Dat is één kant van de paradox.
De omgekeerde beweging
Nu draaien we het verhaal om.
Een garagist die via zijn vennootschap professioneel actief is in de automobielsector besluit oldtimers aan te kopen als belegging. Hij meent dat deze voertuigen op lange termijn in waarde stijgen en wil ze daarom onderbrengen in de activa van zijn vennootschap.
Maar hier schuilt het omgekeerde risico. De fiscus kan betogen dat het niet de vennootschap is die een belang heeft in deze voertuigen, maar de ondernemer privé. Omdat de wagens niet ingezet worden in het kader van de beroepswerkzaamheid, worden ze mogelijk niet als beroepsactiva erkend. Gevolg: discussie over afschrijvingen, fiscale aftrekbaarheid en zelfs het eigenaarschap van de meerwaarde bij verkoop.
Wat zegt dit over de verhouding tussen passie en fiscaliteit?
Deze voorbeelden tonen hoe de fiscale kwalificatie niet alleen gebaseerd is op de vorm, maar ook op de intentie – en net daar wringt het bij passie. Passie heeft geen eenduidige intentie. Ze is persoonlijk én zakelijk, vrijblijvend én ambitieus, kostelijk én waardevol. Dat maakt haar moeilijk vatbaar voor een systeem dat werkt met zwart-witdefinities als “hobby” of “beroepsactiviteit”.
De conclusie is dan ook helder, zij het ongemakkelijk: passie en fiscaliteit vormen een spanningsveld. En wie vanuit bezieling bouwt aan iets groots – een collectie, een praktijk, een onderneming – doet er goed aan zich vroeg genoeg bewust te zijn van het moment waarop passie door de fiscus geïnterpreteerd wordt als business, of net als privéplezier. Wie met bezieling bouwt aan een project – een collectie, een praktijk, een onderneming – doet er goed aan te beseffen dat de grens tussen passie en business flinterdun is. En dat de fiscus, ongeacht de intentie, vooral naar de waarde kijkt.
Jan Tuerlinckx & Baptistin Alaime
Advocaten | Partners bij Tuerlinckx Tax Lawyers
Column naar aanleiding van het seminarie van “art & tax” van Tuerlinckx Tax Lawyers in Antwerpen
Onze columnisten zijn experts in de accountancy in brede zin. Ze schrijven in eigen naam. Deze opiniebijdragen hebben geen commercieel doel maar willen ons aan het denken zetten.